”hoffelijkheid
>adj=voorkomend; =attent; =galant; als iemand zeer beleefd is
> Wees hoffelijk en rook niet waar anderen bij zijn
>Ervaren chauffeurs blijven hoffelijk in alle omstandigheden”(Kernerman Dictionaries, 2014)
Hoffelijkheid is een woord dat al een heel oude oorsprong heeft. Het is een beetje een woord die in vergetelheid is geraakt. Mensen denken bij het woord ‘’hof’’ aan de late middeleeuwen, het hof van ridders en koningen. Hier ligt dan zeer waarschijnlijk ook de oorsprong. We koppelen het woord altijd aan een dappere ridder of een ridder op een prachtig wit paard. We zien hoffelijkheid als een synoniem van galanterie, beleefdheid, welgemanierdheid en ridderlijkheid. Veel grote woorden voor een waarde die vrijwel alle mensen heel belangrijk vinden. Ik ga graag verder in op deze waarde. Voor mij is hij heel belangrijk, omdat ik van mening ben dat hoffelijkheid aan de grondslag ligt van een succesvolle maatschappij. Iedereen zou hoffelijk moeten zijn. Daar zou de wereld een stukje leuker en lichter van worden. Helaas is dat niet hoe het werkt en is hoffelijkheid lang niet meer een waarde die een rol speelt in het alledaagse leven.
Ik ben een enorme fan van Engeland. Vooral Londen in het algemeen vind ik een supermooie stad waarin ik mij niet snel zal vervelen. Afgelopen juni ging ik voor de derde keer mij begeven in deze grote stad met al haar inwoners. Het belangrijkste vervoermiddel binnen de hoofdstad is de metro, of de underground, zoals zij het daar noemen. Op een dag waren wij op terugweg vanaf de West End, het musical- en theatergedeelte van Londen. Vanaf dit gedeelte van de stad moest je op de metro stappen op een van de drukste plekken in Londen, namelijk Piccadilly Circus. Het is hier altijd een enorme chaos en het is moeilijk om rond deze tijd een zitplaats te vinden in de metro. Nu is dat voor mij niet zo’n groot probleem, ik ben jong en vitaal genoeg om te blijven staan tot mijn bestemming. Een paar meter van mij verwijderd stond een oudere vrouw, zo’n jaar of vijfentachtig zal ze zijn geweest. Het is algemeen bekend dat men zijn stoel moet af staan als je een mindervalide persoon tegenkomt, maar helaas is dit niet meer vanzelfsprekend. De meeste mensen met een zitplaats keken vlug de andere kant op; alles om maar niet naar het vrouwtje te hoeven kijken. Gelukkig was er op dat moment ook een jongeman aanwezig. Zijn ogen gingen op dat moment van de oudere vrouw naar de stoel waarop hij zat. Hij sprong op van zijn stoel en tikte de vrouw licht op haar schouder. De man stond zijn stoel af aan de vrouw en had hier duidelijk geen seconde langer over willen twijfelen. Je kon veel dankbaarheid aflezen op het gezicht van de vrouw en met een genoeglijke zucht ging ze zitten op de stoel. De jongen lachtte vriendelijk naar haar en voegde zichzelf tussen de staande mensenmassa.
De Schepper (2007) zegt het volgende over het aspect ‘moraal’:
‘’Moraal is het geheel van gedragsnormen. Het is een vrij autonoom aspect van levensbeschouwing: normen vragen om zelfstandig ethisch denken en toepassen van opvattingen en waarden, in concrete omstandigheden.’’(p.51)
Deze ervaring in de metro zou ik koppelen aan het aspect ‘moraal.’ Zoals in de theorie beschreven staat is het het geheel van gedragsnormen. Er gelden algemene normen en waarden in de maatschappij. Een hiervan is het opstaan voor ouderen en respect hebben voor de oudere mens. Normen vragen wel om het zelfstandig ethisch denken, zoals aangegeven door de Schepper. In het voorbeeld had iedereen voor de oudere mevrouw op kunnen staan, maar slechts één persoon stond voor haar op. Het is leuk om in een maatschappij gedragsnormen en waarden te hebben, maar of deze worden nageleefd is een ander verhaal. Deze jongen weet duidelijk hoe het hoort en de vrouw was erg dankbaar dat iemand zich voor haar wilde aanpassen. Dit was ook een heel goed voorbeeld van hoffelijkheid: de jongen schikte zichzelf in om het voor een ander comfortabel te maken.
De vragen die bij mij naar boven komen naar aanleiding van deze ervaring zijn de volgende:
- Gaat hoffelijkheid steeds meer naar de achtergrond verdwijnen?
- Word onze maatschappij opportunistischer en egoïstischer?
Op deze vragen kan je geen antwoord geven dat ondersteund kan worden met hard wetenschappelijk bewijs. Het is meer het persoonlijke gevoel wat je krijgt. In mijn opinie zie je in de maatschappij hoffelijkheid wel steeds meer naar de achtergrond verdwijnen. De mensen worden steeds minder bereid om iets voor een ander te doen. Het is vooral een kwestie dat ze dan zelf er misschien bij in gaan schieten en velen zullen dat het niet waard vinden. Het draait steeds meer om het ontwikkelen van het eigen individu en jezelf vooropstellen. De maatschappij lijkt steeds drukker te worden en men krijgt het gevoel minder tijd te hebben. Er zijn steeds meer deadlines om te halen en er is steeds meer geld te verdienen. Men kijkt vaak liever toe dan dat hij zelf iets moet opofferen, zoals in mijn voorbeeld in de metro. In mijn ogen zijn we een steeds individualistischer soort geworden. Dit zal ook te maken hebben met het feit dat er gewoon meer is dan vroeger. Meer banen, meer kansen en een grotere wereld. Hoffelijk zijn in een klein dorp in 1400 is makkelijker, dan in 2018 in een grote stad als Londen. Het is dan persoonlijker en je zal er meer voor terugkrijgen. De persoonlijke beloning is groter in een kleinere omgeving.
Het domein waarin ik deze levensvragen zou plaatsen is het domein ‘de andere mensen.’
De antwoorden op de vragen hangen allebei af van de andere mensen. Een maatschappij kan alleen veranderen als de mensen die er in leven veranderen. De andere mensen moeten rekening houden met elkaar, anders wordt het individu inderdaad meer egoistisch.
Hoffelijkheid heeft alles te maken met de andere mensen. Hoe gaat men met elkaar om? Hoe gaan zij om met de geldende normen en waarden? Hoe houd je deze in stand?
De Schepper (2007) benoemt dat wij allemaal verschillend zijn, maar op het eind toch altijd op elkaar aangewezen zullen blijken te zijn. Hij spreekt over hoe mensen elkaar zien: concurrent of medemens? Hoe je elkaar ziet hangt samen met hoe een persoon denkt over hoffelijkheid en hoeveel je voor elkaar over hebt. Als je iedereen blijft zien als een concurrent, zal de wereld er alleen maar grauwer van worden. We hebben elkaar nodig.
(“Het belang van hoffelijkheid”, 2017)
Bovenstaande tekening vind ik heel bijpassend bij de beschreven waarde. Je kan twee luchtballonnen zien. Een van de ballonnen lijkt te weinig lucht te hebben om tot ongekende hoogten te reizen. Iemand anders heeft de moeilijkheden van de ballon gezien en deelt, met gevaar voor de eigen ballon, een deel van de ballon met de ander. De vrouw hangt met gevaar voor eigen leven uit de ballon om de reis van een ander mogelijk te maken. Dit vind ik een heel goed voorbeeld van hoffelijkheid: je nek uitsteken voor een ander. Het is een voorbeeld van een beeldtekening (De Schepper, 2007), er wordt iets afgebeeld waarvan de boodschap duidelijk is. Het beeld en de waarde ‘hoffelijkheid’ wordt hier neergezet.
Er is een leerling in mijn kleutergroep die na een operatieve ingreep wekenlang met gips heeft moeten lopen. De andere leerlingen hielden altijd erg goed rekening met haar: ze hielpen haar om in het speelhuisje te klimmen en hielden de schommel voor haar vast. Op zo’n jonge leeftijd zit hoffelijkheid er al goed in. Ik denk dat veel leerlingen dit vanaf huis goed meekrijgen. De jongste leerlingen in groep 1 kijken naar het voorbeeld wat de oudere leerlingen schetsen en doen dit na. Ze spelen ook graag ‘’riddertje’’ op het speelplein en de ‘’ridder’’ doet dan heel netjes en probeert een prinses uit de toren te redden. Ze zien dit soort stereotype voorbeelden van hoffelijkheid op televisie (denk aan bv. Disney) en spelen dit na. Ze willen heel graag dingen voor elkaar doen en elkaar helpen in allerlei situaties.
De mentor moedigt dit ook heel erg aan! Ze zijn een zogenaamde KIVA-groep; er wordt verwacht dat de groep alles voor elkaar overheeft.
Het zit dus wel goed met de hoffelijkheid bij de jongsten van onze samenleving, maar het lijkt op latere leeftijd fout te gaan. Waarschijnlijk krijgt men steeds meer door hoe veel je voor jezelf op moet komen.
In het begin is alles nieuw en open; er is alle tijd om een ander te ondersteunen en te helpen. Pas later wordt het een kwestie van tijd. Letterlijk en figuurlijk.